Mirjam

13-04-2022 12:00

Onbegrip

Van de week was ik in de bibliotheek. Ik moet over een tijdje een gastles over NAH geven op een basisschool aan kinderen. Ik wil me van te voren dan wel inlezen hoe een kind omgaat met iemand met iemand die NAH heeft. Hoe ziet een kind dat? Natuurlijk kan ik wel putten uit de ervaring die ik heb met mijn eigen kinderen maar dat is niet echt objectief. Je inlezen en meer informatie verzamelen kan nooit kwaad.  Dat betreffende boek was uitgeleend. Maar ik stuitte wel op een ander boek: Over het hoofd gezien. Hierin staan verhalen van ouders met een kind die op jonge leeftijd NAH opliep. Ik begon de verhalen te lezen. Ik heb het niet droog kunnen houden. Zo herkenbaar. Zoveel vergelijkbare dingen waar ik, en ook mijn ouders, tegenaan liepen. Maar vooral heel veel onbegrip. Onbegrip, zelfs van professionele mensen.

 

Mirjam

Ik was moedeloos, ik had geen doel voor ogen en was moe van het almaar vechten om iets te bereiken. Maar vooral moe van het onbegrip van mensen.

 

Vrij

Soms zou ik willen dat ik kon vliegen, even de narigheid vergeten. 

Zo vrij als een vogel vlieg ik door de lucht en als ik daar het geluk vind, 

dan weet ik de reden van mijn vlucht.

 

Ik weet niet waarom, maar op een dag liep ik het JAC binnen. Het Jongeren Advies Centrum. Ik was daar nog nooit geweest en wist al helemaal niet wat het was. In de hal kwam er iemand naar me toe, een meisje van een jaar of twintig: “Kan ik je helpen?” vroeg ze. Omdat toch niemand mij begreep en ik ook niet in de veronderstelling was dat ik hier wél begrip zou kunnen vinden, zei ik dat ik dronken was en dat ik homo was. Het meisje bleef heel rustig en verwees me naar het COC dat boven in het gebouw was. Ik had nog nooit van het COC gehoord laat staan dat ik wist wat het was. Het meisje bleek mij echter wel serieus te nemen en dat verbaasde mij. Ik bood mijn excuses aan en stelde me voor. We zijn  toen in een kamertje gaan zitten, waar ik mijn verhaal aan haar vertelde. Ik heb er echt nog moeite voor moeten doen om haar te overtuigen dat ik niet dronken was. Het acteren, wat ik had geleerd bij de toneelclub op het internaat, bleek zeer overtuigend. Zij begreep mij, althans, ze wilde mij begrijpen. Ze heette Mirjam en was daar stagiaire. Dit was, waar ik al die jaren naar op zoek was, iemand die naar mij wilde luisteren. Iemand die mijn verhaal wilde horen en wilde weten hoe ik er over dacht. Ik voelde me bij haar ‘iemand’. Iemand die zichzelf mag zijn, zelf mag praten, zelf mag denken en zelf mag doen. Het ‘voor mij gedacht, gedaan en gesproken effect’ nam zij helemaal weg. Bij haar kon ik gewoon ’Walter zijn’. Het was alsof het zo heeft moeten zijn: ik was op de juiste tijd op de juiste plaats en kwam de juiste persoon tegen: Mirjam.

 

Geloof

Het maakt niet uit hoe of wat, of waar je in gelooft.

 Als je maar gelooft in wat je denkt dat goed voor je is. 

Daarom geloof ik in 'haar.'

 

Elke week had ik een gesprek met Mirjam, het gaf me een goed gevoel. Ik ervaarde het als iets heel moois. Later heb ik weleens gezegd, dat Mirjam mij net die steun gaf, die ik op dat moment nodig had en dat het heel anders met me was gegaan dan het nu is gegaan, als ik haar niet was tegen gekomen. Thuis vertelde ik dat ik Mirjam, een stagiaire van het JAC, was tegen gekomen. Iemand, die mij begreep en waar ik goed mee kon praten. Het werd door mijn ouders een beetje gebagatelliseerd: “Ach ja, een stagiaire, jij hebt wat aan haar en zij kan veel leren van jou voor haar studie.” Ik had zelf iemand gevonden, waar ik wat aan had, iemand, die mij begreep en mij wilde begrijpen, wat goed voor mij was. Maar dat was toch niet de bedoeling? Er werd immers altijd door anderen gezocht naar iets of iemand wat goed was voor mij. Als een soort marionettenpop werd ik door het leven gestuurd. Ik voelde me niet serieus genomen. Een familielid zei zelfs iets, waarover ik nu nog kwaad kan worden: “Ach, je wilt gewoon met haar naar bed.” Nog nooit was mijn verbazing zo groot geweest. Ik stond helemaal aan de grond genageld. Wat? Hè? Hoe kon iemand dat denken? Die gedachte was nog nooit bij me opgekomen en daar wilde ik ook helemaal niet over nadenken. Zelfs toen ik mijn neuroloog vertelde dat ik iemand had gevonden, die me  begreep en waar ik goed mee kan praten, leunde hij achterover in zijn stoel, legde zijn armen in zijn nek en zei lachend: “Verliefd, je bent gewoon verliefd.” Mijn verbazing was groot, zo groot dat het zich in woede omzette. Hoe kon zelfs een dokter zoiets zeggen? De neuroloog die al vanaf het begin, toen mijn leven aan een zijden draadje hing, bij me betrokken was, nam mij niet serieus. Ik ben opgestaan en heb naar hem geschreeuwd: “Ik kom hier nooit meer.” Ik heb voet bij stuk gehouden, want ik ben er nooit meer geweest. Waarom geloofde niemand mij? Was men dan zo kortzichtig dat een jongen van éénentwintig jaar geen steun mag krijgen van een meisje van twintig jaar, die nota bene gewoon haar werk deed, zonder dat verliefdheid een rol speelde? Het was geen gevoel van liefde. Het was een gevoel van respect. Respect dat zij voor mij had door mij het gevoel te geven dat ik iemand was, door naar mij te luisteren en dat respecteerde ik weer aan haar. Ik moest weer tegen iets vechten. Vechten en me verdedigen tegen die onzinnige insinuaties van mensen. Ik wist hoe het zat en Mirjam wist ook hoe het zat en ik hield me maar vast aan het gezegde: laat ze maar lullen!

 

Liefde

Is het liefde of is het een ander soort van “houden van?” 

Ik zou het je wel willen vertellen. 

Ik zou het van de daken willen schreeuwen. 

Maar het is een gevoel waar geen woorden voor zijn.

 

In de wekelijkse gesprekken praatte ik met Mirjam over dingen, waar ik met niemand over praatte en ook met niemand over kón praten. Over dingen, die mij raakten, die mij pijn deden.

 

Weinig woorden

Praten helpt je verder zwijgen lost niks op. 

Praat over de dingen die zijn geweest. 

Maar niet te veel en niet te vaak 

want soms zeggen weinig woorden het meest.

 

De hulpverlening, die ik tot dan toe had gehad, was vooral gericht op mijn fysiek en daarna op mijn gedrag, dat als een gedragsstoornis en vooral als ’moeilijk’ werd gezien. Als ik dan met mijn ouders naar een psycholoog moest of naar andere hulpverleners, werd er vooral óver mij gepraat. Als een marionettenpop zat ik er dan bij en hadden zij de touwtjes in handen. Bij Mirjam was dat anders en voelde ik mij gehoord. De gesprekken waren iets waar ik naar uitkeek. Zo vertelde ik dat ik een auto  had gekocht, mijn eerste auto, een rode Volvo, maar dat men bang was om bij mij in te stappen. In een lokaal krantje bood iemand die auto te koop aan voor negenhonderd gulden. “s Avonds ben ik samen met mijn vader gaan kijken of het iets was. De mensen, waarvan ik de auto kocht, hadden de auto op een bingo gewonnen en deden hem nu van de hand. Het was weliswaar een oud autootje maar nog in goede staat. Ik heb er nog ruim twee jaar mee gereden. Mijn zussen en broer konden niet begrijpen, dat ik nu auto kon rijden. Ook mijn moeder had haar twijfels. Dat deed me veel pijn. Ik had toch mijn rijbewijs? En dat had ik niet gekregen bij een pakje boter. Toen we met het hele gezin een weekendje weggingen en ik, trots op mijn nieuwe aanwinst, met mijn auto zou gaan, wilde niemand bij mij instappen. Dat werd ook gewoon gezegd. “Ik stap niet bij Walter in.” Mijn ouders hebben zich toen, wellicht uit medelijden, ‘opgeofferd’ en zijn wel bij mij ingestapt. “Weet je wat” zei Mirjam, “kom mij morgen maar van het station halen, ik stap wel bij jou in.” Die woorden kwamen zo op het goede moment en het was zo’n mooi gebaar, dat ik dat nooit zal vergeten. Het deed me zo goed. Ze voelde aan wat ik bedoelde. Niet uit het boekje. Niet ‘ik heb er voor geleerd’ maar gewoon puur, oprecht en echt. Dat bleek uit ieder gesprek met haar. Een jaar lang hebben we wekelijks gesprekken gevoerd. Maar zoals het met stagiaires gaat, was haar stage na een jaar voorbij en dat betekende ook het einde van onze wekelijkse gesprekken. Het was dan ook een groot gemis voor mij, toen dat wegviel. De gesprekken met Mirjam waren een grote steun voor mij. Ik putte daar kracht uit. “Jouw woorden waren voor mij als kleine beetjes geluk.” Nu moest ik het zonder haar doen. Ik kwam weer in de wereld, waar niemand mij begreep, waar mijn woorden werden weggewuifd als “het valt wel mee.” Ik had dan wel handvatten meegekregen van Mirjam om me in bepaalde situaties staande te houden, maar het bespreken in een gesprek met haar kon niet meer.

 

Nog één keer

Mag ik nog één keer met je praten? 

Want jou woorden waren voor mij als kleine beetjes geluk. 

Mag ik nog een keer iets tegen je zeggen, een gevoel wat bijna niet is uit te leggen. 

Alleen jij weet wat ik voel jij kent mijn tranen, jij weet wat ik bedoel. 

Daarom vraag ik je: Mag ik nog een keer met je praten?

 

De gesprekken met Mirjam heb ik als iets moois ervaren. En ja…. ik geloof dat het zo heeft moeten zijn: 

Ik was op de juiste tijd op de juiste plaats en kwam de juiste persoon tegen: Mirjam

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

© 2013 Alle rechten voorbehouden.

Mogelijk gemaakt door Webnode